TIPS & ADVIES
De menselijke maat in het bestuursrecht
In een recente juridische strijd tussen een verhuurder van een woning en de gemeente Rotterdam, rees een interessante kwestie inzake de verantwoordelijkheid van verhuurders voor overtredingen van hun huurders. De zaak werpt licht op de spanning tussen principes van rechtvaardigheid en bestuursrechtelijke handhaving.
De verhuurder van de woning ontdekte al snel dat haar huurders zich schuldig maakten aan ernstige overtredingen, zoals illegale onderhuur en overbewoning. Zij meldde deze misstanden bij de gemeente Rotterdam en zij startte een gerechtelijke procedure om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te laten ontruimen. Tijdens de procedure ontdekte de beheerder van de verhuurder echter ook nog een hennepplantage in de woning.
De verhuurder meldde onmiddellijk de hennepplantage bij de gemeente Rotterdam, die vervolgens actie ondernam om de illegale activiteit te beƫindigen. Bovendien verstrekte de verhuurder de gegevens van haar officiƫle huurders aan de gemeente om de daadwerkelijke overtreders aan te pakken.
De situatie nam een verrassende wending toen de gemeente Rotterdam besloot de verhuurder een bestuurlijke boete op te leggen voor het zonder de vereiste onttrekkingsvergunning het aan de woonruimtevoorraad onttrekken van de woning voor de hennepplantage. Daarnaast vorderde de gemeente Rotterdam de kosten van bestuursdwang van de verhuurder. De gemeente beriep zich op vaste rechtspraak waarin staat dat ook een eigenaar-verhuurder aansprakelijk kan worden gesteld, omdat zij als functionele dader de macht heeft om een overtreding als deze te voorkomen of ongedaan te maken.
De verhuurder was principieel tegen deze benadering en tekende bezwaar aan tegen de boete. Nadat haar bezwaren werden afgewezen, besloot ze in beroep te gaan bij de Rechtbank Rotterdam. Tijdens het beroep voerde de verhuurder aan dat haar redelijkerwijs geen verwijt kon worden gemaakt van deze overtreding, met name omdat ze deze zelf bij de gemeente had gemeld. Bovendien beweerde ze dat het toezichtniveau dat de gemeente verlangde, met name tijdens de COVID-19-pandemie, niet alleen excessief en in strijd met het huurrecht was, maar ook indruiste tegen grondwettelijke en verdragsrechtelijke rechten met betrekking tot privacy.
De gemeente bleef echter doof voor deze bezwaren van de verhuurder en persisteerde in haar standpunt. De verhuurder had ook nog een ander geldig argument, namelijk dat de houding van de gemeente een ontmoedigend effect zou hebben op bonafide vastgoedeigenaren-verhuurders die in de toekomst niet geneigd zouden zijn om misstanden zoals overbewoning en hennepteelt bij de gemeente te melden als dit zou resulteren in een bestuurlijke boete.
De zaak nam in beroep een positieve wending; de Rechtbank Rotterdam vernietigde met een beroep op recente uitspraken van de Raad van State de beslissing op bezwaar. Daarnaast herriep de rechtbank zowel de bestuurlijke boete als de invordering van de kosten voor bestuursdwang. Tot slot werd de gemeente Rotterdam veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder.
Eind goed, al goed? Bij de verhuurder blijft toch een wrange nasmaak over het optreden van de gemeente Rotterdam die de menselijke maat uit het oog verloor. Een nasmaak die bij overheidsoptreden maar al te vaak wordt ervaren.
Jaap Jong
Advocaat bij Zaan Advocaten
Zaan Advocaten
Westzijde 318
1506 GJ Zaandam
075 303 00 10